zeven dagen per week open

bloem

8 jul 2023 – 8 jan 2024

Van alle series schilderijen die de Haarlemse schilder Kees Verwey (1900-1995) maakte, vormen zijn bloemstillevens veruit de meest omvangrijke. Hij schilderde ruim 300 olieverfdoeken met bloemen als vertrekpunt.

BLOEM toont enkele bloemstillevens van Verwey samen met die van hedendaagse schilders van naam, voor wie bloemen of planten eveneens een wederkerend thema vormt. Hoewel de manier waarop ze dat doen, hun motivaties om het te doen en de betekenis die het voor ze heeft erg met die van Verwey verschillen. Die verschillen zitten bijvoorbeeld in materiële aspecten – van heel licht, weggeschraapt, bijna niets, tot heel pasteus en vet –, in inhoudelijke – de onderliggende bedoelingen van het werk –, of formele aspecten – de mate van abstractie.

Het atelier van Marc Mulders (Tilburg, 1958) is omringd door bloemenvelden en bloemen vormen letterlijk zijn directe leef- en werkomgeving. Hij schildert doeken met schijnbaar oneindige hoeveelheden velden of landschappen vol pioenen, papegaaitulpen, irissen of lelies. Het werk van Mulders heeft verwantschap met dat van Verwey in het materiële, het pasteuze van zijn oliedoeken. Ook delen ze de liefde en kunde voor het schilderen in aquarel met elkaar.

Ronald Zuurmond (Den Haag, 1964) gebruikt het schilderen van een kamerplant of een tak kersenbloesem om bij te komen van het leed van de wereld, want naast de natuur schildert hij ook, aan de hand van krantenfoto’s, grote thema’s als leven en dood. In tegenstelling tot Verwey is hij in dusdanige mate doordrongen van en bezig met het leed van de wereld, dat hij deze werken nodig heeft om hiervan bij te komen.

Het werk van Maaike Schoorel (Santpoort, 1973) vraagt om rustig en aandachtig kijken. Pas na verloop van tijd geven de delicate doeken, die aanvankelijk vrijwel leeg lijken, een wereld aan kleur en vorm prijs. In haar benadering is zij misschien wel het verste verwijderd van de natuurlijke neigingen van Verwey. Zijn persoon en werk laten zich eerder kenschetsen als luidruchtig en aanwezig. Desondanks voegt Schoorel zich, net als Verwey, duidelijk in een schilderkunstige traditie, ook al is haar werk onmiskenbaar van nu.

Soms bekruipt Evi Vingerling (Gouda, 1979) het gevoel dat ze niet het volle potentieel uit het leven haalt, niet alles lukt immers altijd en je stelt jezelf af en toe teleur. Maar als ze dan een geel paarse ochtendlucht ziet of zoiets als het zonlicht op een kopje, dan kan ze worden overvallen door een gevoel van compleetheid. ‘Door die schoonheid kan je je verbonden voelen met het grotere geheel, het heelt en relativeert dagelijkse problemen.’ Los van de esthetische genoegens die het werk oproept, zit daarin wat Vingerling betreft de relevantie van haar werk.

Deze tentoonstelling is medemogelijk gemaakt door: